zondag 21 september 2008

De Eurabië Code deel 1

Wie zich afvraagt hoe het in Europa toch ooit zover heeft kunnen komen...

Vertaling van een essay van Fjordman

Ik besloot dit essay te schrijven na een opmerking van een journalist, volgens de normen van mijn land geen links denkende, die Eurabië afdeed als louter een complottheorie, één die gelijkstaat aan De Protocollen van de Wijzen van Sion. Ik bestrijd het feit dat er complottheorieën bestaan niet, en dat ze gevaarlijk kunnen zijn evenmin. Voor de Tweede Wereldoorlog hielpen de Protocollen en de dolkstootlegende – het idee dat Duitsland de Eerste Wereldoorlog niet had verloren maar werd verraden door socialisten, intellectuelen en joden – tenslotte de weg te effenen voor Adolf Hitler en de nazi’s.

Wat mij echter verbaast is dat het een wijd en zijd verbreide overtuiging van velen is (niet alleen in de islamitische wereld maar in Europa en zelfs in de Verenigde Staten), dat de terroristische aanval die op 11 september 2001 de Twin Towers in New York liet instorten, in werkelijkheid een door de Amerikaanse regering uitgevoerde gecontroleerde demolitie was waarvan de moslims de schuld kregen. Ik heb vaak gezien dat deze stelling in de Westerse media werd besproken. Terwijl hij vaak (hoewel niet altijd) wordt verworpen en bespot, wordt er tenminste over gesproken.

Eurabië daarentegen – de stelling, dat de islamisering van Europa niet enkel toevallig gebeurde, maar met de actieve medewerking van Europese politieke leiders – wordt nauwelijks vermeld, ondanks het feit dat dit veel gemakkelijker te documenteren is. Raakt het idee van Eurabië misschien een zenuw? Past het misschien niet in de anti-Amerikaanse instelling van veel journalisten? Vreemd genoeg schrijven zelfs die naar links neigende journalisten die verder kritisch tegenover de Europese Unie staan vanwege haar vrije marktelementen nooit over Eurabië.

Daarom ga ik toetsen of de Eurabië-stelling klopt, of op zijn minst waarschijnlijk is. Ik heb dit project ‘De Eurabië Code’ genoemd, met een toespeling op Dan Brown’s enorme bestseller . De Da Vinci Code Brown’s roman “documenteert” een samenzwering van de katholieke Kerk om de waarheid over Jezus te verhullen. Ik weet niet of mijn werk even populair gaat worden, maar ik weet wel zeker dat het een stuk dichter bij de waarheid is. De volgende keer dat dhr. Dan Brown wil schrijven over enorme samenzweringen in Europa zou hij er goed aan doen zijn oog op Brussel te laten vallen in plaats van op Rome. Dat zou een stuk interessanter zijn.

Hieronder volgt een korte samenvatting van de stelling die naar voren wordt gebracht door Bat Ye’or in haar boek Eurabia: The Euro-Arab Axis (Eurabië: de geheime banden tussen Europa en de Arabische wereld). Mijn informatie is gebaseerd op haar boek (dat in zijn geheel moet worden gelezen). Bovendien heb ik sommige van haar artikelen en interviews als bron gebruikt. Ik publiceer dit materiaal opnieuw met haar goedkeuring, maar deze samenvatting is geheel de mijne.

In een interview met de Israëlische krant Haaretz legde Bat Ye’or uit hoe de Franse president Charles de Gaulle, teleurgesteld door het verlies van de Franse kolonies in Afrika en het Midden-Oosten en de tanende invloed van Frankrijk in de internationale arena, in de jaren zestig besloot een strategische alliantie te creëren met de Arabische en islamitische wereld om te concurreren met de dominantie van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie.

“Dit is een kwestie van een totale transformatie van Europa, het resultaat van opzettelijk beleid,” zei Bat Ye’or. “We stevenen nu af op een totale verandering in Europa, dat meer en meer geïslamiseerd zal raken en een politieke satelliet zal worden van de Arabische en islamitische wereld. De Europese leiders hebben besloten tot een alliantie met de Arabische wereld, waardoor ze het op zich hebben genomen de Arabische en islamitische benadering van de Verenigde Staten en Israël te accepteren. Dit niet alleen met betrekking tot buitenlandse politiek, maar ook waar het kwesties betreft die te maken hebben met de interne Europese maatschappij, zoals immigratie, de integratie van de immigranten en het idee dat de islam deel uitmaakt van Europa.”

“Europa wordt voortdurend bedreigd door terreur. Terreur is een manier om druk uit te oefenen op de Europese landen om ze te dwingen voortdurend te capituleren voor de eisen van de vertegenwoordigers van de Arabische wereld. Ze eisen bijvoorbeeld dat Europa zich altijd tegen Israël en voor de Palestijnen uitspreekt.”

Zo werd het Eurabië-project een uitgebreide visie van de anti-Amerikaanse Gaullistische politiek die afhing van de vorming van een Euro-Arabische entiteit die vijandig stond tegenover Amerikaanse invloed. Dit bevorderde de Europese ambities om belangrijke invloedssferen in de vroegere Europese kolonies te behouden, terwijl zich enorme markten openden voor Europese producten in de Arabische wereld, vooral in olieproducerende landen, en de aanvoer van aardolie en aardgas naar Europa werd gewaarborgd. Bovendien zou het van de Middellandse Zee een Euro-Arabische binnenzee maken door immigratie van moslims te bevorderen en multiculturalisme promoten door een sterke islamitische aanwezigheid in Europa.

De term “Eurabië” werd halverwege de jaren zeventig voor de eerste keer geïntroduceerd als de titel van een tijdschrift dat onder redactie van de voorzitter van de Association for Franco-Arab Solidarity, Lucien Bitterlein, werd uitgegeven in samenwerking met de Groupe d’Etudes sur le Moyen-Orient (Genève), France-Pays Arabes (Parijs) en de Middle East International (Londen). Hun artikelen riepen op tot gemeenschappelijke Euro-Arabische standpunten op elk niveau. Deze concrete voorstellen waren geen mijmeringen van geïsoleerde theoretici; in plaats daarvan brachten ze concrete beleidsbesluiten naar buiten die werden bedacht in samenwerking met, en gerealiseerd door Europese staatslieden en leden van het Europese Parlement.

Tijdens een persconferentie op 27 november, 1967 verklaarde Charles de Gaulle openlijk dat de samenwerking van Frankrijk met de Arabische wereld de “fundamentele basis van onze buitenlandse politiek” was geworden. Tegen januari 1969 besloot de Tweede Internationale Conferentie ter Ondersteuning van de Arabische Volkeren in Cairo in resolutie 15 “om speciale parlementaire groepen te vormen, waar die nog niet bestaan, en het parlementaire platform te gebruiken ter ondersteuning van de Arabische volkeren en het Palestijnse verzet.” Vijf jaar later werd in juli 1974 in Parijs de Parlementaire Associatie voor Euro-Arabische Samenwerking (Parliamentary Association for Euro-Arab Cooperation) gecreëerd, onder de rubriek Euro-Arabische Dialoog.

Bat Ye’or heeft de nadruk gelegd op deze gedeelde Euro-Arabische politieke agenda. De eerste stap was de creatie van een gemeenschappelijke buitenlandpolitiek. Frankrijk was de drijvende kracht achter deze eenwording, die generaal de Gaulle’s kring van vertrouwelingen en Arabische politici al op het oog hadden gehad.

De Arabische staten eisten van Europa toegang tot Westerse wetenschappen en technologie, Europa’s politieke onafhankelijkheid van de Verenigde Staten, Europese druk op de Verenigde Staten om zich aan te sluiten bij hun Arabische beleid en de demonisering van Israël als een bedreiging voor de wereldvrede, evenals maatregelen die gunstig waren voor immigratie van Arabieren en de verspreiding van de islamitische cultuur in Europa. Deze samenwerking behelsde ook de erkenning van de Palestijnen als een apart volk en de PLO en haar leider Arafat als hun vertegenwoordigers. Tot 1973 werden ze alleen Arabische vluchtelingen genoemd, zelfs door andere Arabieren. Het concept van een Palestijnse “natie” bestond gewoon niet.

Gedurende de oliecrisis in 1973 kondigden de Arabische leden van de Organisatie van Olie Exporterende Landen (Organisation of Oil Exporting Countries, OPEC) aan dat, in verband met de Yom Kippoer-oorlog die gaande was tussen Israël en haar Arabische buurlanden Egypte en Syrië, OPEC niet langer aardolie zou verschepen naar Westerse landen die Israël steunden. De plotselinge stijging in olieprijzen had blijvende gevolgen. Niet alleen ontstond er een grote toevloed van petrodollars naar landen als Saudi-Arabië, die de Saudi’s in staat stelde een wereldwijde islamitische heropleving te financieren, maar het had ook een impact in het Westen, vooral in Europa.

De Arabische leiders moesten echter hun olie verkopen. Hun bevolking was heel afhankelijk van economische en technologische hulp van Europa. De Amerikanen wezen hierop tijdens het olie-embargo in 1973. Hoewel volgens Bat Ye’or de oliefactor zeker hielp de Euro-Arabische Dialoog te versterken, was het hoofdzakelijk een voorwendsel om beleid te verhullen dat al in Frankrijk was verschenen voor de crisis plaatsvond. Het beleid, dat in de jaren zestig was bedacht, had sterke antecedenten in de 19e-eeuwse Franse droom over een Arabisch rijk te heersen.

Deze politieke agenda was versterkt door de opzettelijke culturele transformatie van Europa. Euro-Arabische Dialoog symposia die werden gehouden in Venetië (1977) en Hamburg (1983) behelsden aanbevelingen die met succes in praktijk zijn gebracht. Deze aanbevelingen werden vergezeld door een doelbewuste toevloed van enorme aantallen Arabische en islamitische immigranten in Europa toe te staan.

De aanbevelingen omvatten:

  • Coördinatie van de door de Arabische landen geleverde inspanningen om de Arabische taal en cultuur in Europa te verspreiden.

  • Oprichting van gemeenschappelijke Euro-Arabische culturele centra in alle Europese hoofdsteden.

  • De noodzaak Europese instellingen en universiteiten te voorzien van Arabische leraren, gespecialiseerd in het lesgeven van het Arabisch aan Europeanen.

  • De noodzaak van samenwerking tussen Europese en Arabische specialisten om een positief beeld te presenteren van de Arabisch-islamitische beschaving en contemporaine Arabische kwesties aan een ontwikkeld publiek in Europa.


Deze afspraken konden niet worden vastgelegd in geschreven documenten en verdragen vanwege hun politiek gevoelige en fundamenteel ondemocratische aard. De Europese leiders kozen er daarom angstvallig voor om hun ideeën “dialogen” te noemen. In alle vergaderingen, comités en werkgroepen zaten vertegenwoordigers van landen uit de Europese Gemeenschap en de Europese Raad samen met leden van Arabische landen en de Arabische Liga. Vergaderingen werden gehouden in gesloten sessie, beslissingen werden genomen achter gesloten deuren. Officiële notulen werden niet vastgelegd.

De Euro-Arabische Dialoog (EAD) is een politieke, economische en culturele instelling die ten doel heeft te zorgen voor een perfecte cohesie tussen Europeanen en Arabieren. De structuur werd opgezet op conferenties in Kopenhagen (15 december 1973) en Parijs (31 juli 1974). Het belangrijkste instrument van dit beleid is de Parlementaire Associatie voor Euro-Arabische Samenwerking, gesticht in 1974. De overige belangrijkste organen van de Dialoog zijn het Medea Instituut en het European Institute of Research on Mediterranean and Euro-Arab Cooperation, opgericht in 1995 met steun van de Europese Commissie.

In een interview met Jamie Glazov van Frontpage Magazine legde Bat Ye’or uit: “in het interne beleid schiep de EAD een nauwe samenwerking tussen de Arabische en Europese media televisie, radio, journalisten, uitgeverijen, de academische wereld, culturele centra, schoolboeken, studenten- en jeugdorganisaties, toerisme. Interkerkelijke dialogen waren een doorslaggevend element van dit beleid. Eurabië is daarom dit sterke Euro-Arabische netwerk van associaties – een allesomvattende symbiose van samenwerking en partnerschap met betrekking tot beleid, economie, demografie en cultuur.”

De drijvende kracht van Eurabië, de Parlementaire Associatie voor Euro-Arabische Samenwerking, werd in 1974 in Parijs opgericht. Ze heeft nu meer dan zeshonderd leden – van alle grote Europese politieke partijen – die actief zijn in hun eigen nationale parlementen, evenals in het Europese Parlement. Frankrijk is nog steeds de belangrijkste voorvechter van deze associatie.

Een breed opgezet beleid werd geschetst. Het hield in een symbiose van Europa met de Arabische moslimlanden dat Europa – en vooral Frankrijk, de belangrijkste motor van het project – een invloed en prestige zou schenken om te concurreren met dat van de Verenigde Staten. Dit beleid werd heel discreet ter hand genomen, ver bezijden de officiële verdragen, door gebruik te maken van de onschuldig klinkende naam van Euro-Arabische Dialoog. De organisatie functioneerde onder de auspiciën van Europese ministers, in nauwe samenwerking met hun Arabische tegenhangers, en met de vertegenwoordigers van de Europese Commissie en de Arabische Liga. Het doel was de creatie van een panmediterrane entiteit die het vrije verkeer van zowel mensen als goederen mogelijk zou maken.

Op het culturele front werd begonnen met het volledig herschrijven van de geschiedenis, te beginnen met de Europese universiteiten in de jaren zeventig. Dit proces werd geratificeerd door de parlementaire vergadering van de Raad van Europa in september 1991, tijdens de vergadering die gewijd was aan “De bijdrage van de islamitische beschaving aan de Europese cultuur.” Dit werd nog eens bevestigd door de Franse president Jacques Chirac in zijn toespraak van 18 april 1996 in Cairo, en bekrachtigd door Romano Prodi, president van de machtige Europese Commissie, de "regering" van de EU, en latere premier van Italië, door de oprichting van een Foundation on the Dialogue of Cultures and Civilizations. Deze stichting moest toezicht houden op alles wat er over de islam in Europa werd gezegd, geschreven en onderwezen.

Gedurende de afgelopen drie decennia hebben de politieke en culturele organisaties van de EEG en de EU een imaginaire islamitische beschaving en geschiedenis verzonnen. De gedocumenteerde geschiedenis van schendingen van de fundamentele mensenrechten voor alle niet-moslims en vrouwen onder de sharia (de islamitische wet) wordt genegeerd of van tafel geveegd. In dit wereldbeeld komt het gevaar alleen van de Verenigde Staten en Israël. De scheppers van Eurabië hebben in de Europese media een succesvolle propagandacampagne tegen deze beide landen gevoerd. Deze vervalsing werd vergemakkelijkt door reeds bestaande tendensen tot antisemitisme en anti-Amerikanisme in delen van Europa, hoewel beide sentimenten door de Eurabiërs en hun collaborateurs buitengewoon zijn opgeblazen.

Op 31 januari 2001, met het opnieuw uitbreken van de Palestijnse terroristische jihad, verklaarde de Europees Commissaris voor Externe Betrekkingen Chris Patten voor het Europees Parlement dat de buitenlandse politiek van Europa speciale aandacht moest schenken aan haar zuidelijke flank (de Arabische landen, in EU-jargon), en hij voegde eraan toe dat hij opgetogen was door de algemene goedkeuring om meer zichtbaarheid te geven aan het Mediterrane Partnerschap.

Bat Ye’or meent: “Onze politici zijn volkomen op de hoogte van de islamitische geschiedenis en het huidige beleid van hun ambassades, agenten en specialisten. Er is geen sprake van argeloosheid, maar van een overweldigende hardnekkigheid van corruptie, cynisme en de pervertering van waarden.”

In het voorwoord van haar boek verklaart ze: “Dit boek beschrijft de evolutie van Europa van een joods-christelijke beschaving, met belangrijke post-Verlichting seculiere elementen tot een post-joods-christelijke beschaving die ondergeschikt is aan de ideologie van jihad en de islamitische machten.”

De nieuwe Europese beschaving in de maak kan heel correct een “beschaving van dhimmitude” worden genoemd. Het woord dhimmitude is ontleend aan het woord “dhimmi” uit de koran. Het verwijst naar de onderworpen, niet-moslim individuen die restrictieve en vernederende ondergeschiktheid aan de islamitische macht accepteren om slavernij of de dood te vermijden. De hele islamitische wereld zoals we die vandaag kennen is een product van deze 1300 jaar oude jihad-dynamiek, waardoor eens bloeiende beschavingen met een niet-moslim meerderheid zijn gereduceerd tot een staat van disfunctie en dhimmitude. De dhimmi’s zijn inferieure wezens die vernedering en agressie in stilte verdragen. Dit arrangement stelt de moslims in staat onder de bescherming van de wet te genieten van een straffeloosheid die zowel hun haat als hun superioriteitsgevoel doet toenemen.

Eurabië is een nieuwe entiteit. Deze entiteit heeft politieke, economische, religieuze, culturele en mediacomponenten die door machtige overheidslobby’s aan Europa zijn opgelegd. Terwijl Europeanen binnen de beperkingen van Eurabië leven zijn maar weinig van hen zich daar, behalve op een enigszins vage manier, dagelijks van bewust.

Dit Eurabische beleid, dat in vage termen wordt uitgedrukt, wordt door de hele Europese Unie op het hoogste politieke niveau uitgevoerd en gecoördineerd. Het verspreidt een anti-Amerikaanse en antisemitische Euro-Arabische subcultuur door het stramien van elke sociale, culturele en mediasector. Dissidenten worden tot zwijgen gebracht of geboycot. Soms worden ze ontslagen, slachtoffers van een totalitaire “correctheid” die voornamelijk door de academische, politieke en mediasectoren wordt opgelegd.

Volgens Bat Ye’or kunnen Frankrijk en de rest van West-Europa hun beleid niet meer wijzigen: “Het is een project dat consequent is bedacht, gepland en nagestreefd door middel van immigratiepolitiek, propaganda, kerkelijke ondersteuning, economische samenwerking en hulp, culturele, academische en media-samenwerking. Generaties zijn opgegroeid binnen deze politieke structuur; zij zijn opgevoed en geconditioneerd om het te ondersteunen en er in mee te gaan.”

Is wat Bat Ye’or beweert juist, of zelfs maar mogelijk?

Bernard Lewis heeft erop gewezen dat historici het met elkaar eens zijn: “dat de moderne geschiedenis van het Midden-Oosten begint in het jaar 1798, toen de Franse Revolutie in Egypte arriveerde in de vorm van een klein expeditieleger geleid door een jonge generaal met de naam Napoleon Bonaparte – die het land veroverde en het toen een poosje met ontstellend gemak regeerde.”

In een mislukte poging de steun van de Egyptische bevolking te winnen vaardigde Napoleon proclamaties uit die de islam prezen. “Egyptenaren,” verkondigde hij toen hij in 1798 Alexandrië binnentrok, “Men zal jullie hebben verteld dat ik gekomen ben om jullie religie te vernietigen; geloof dat niet! Antwoord dat ik ben gekomen om jullie je rechten terug te geven, om de overweldigers te straffen, en dat ik, meer dan de Mammelukken, God, Zijn Profeet en de koran respecteer.”

Volgens ooggetuigen eindigde Napoleon zijn proclamatie met de woorden: “God is groot en Mohammed is Zijn Profeet.” In de oren van een moslim klink dit als de shahada – de verklaring van geloof in de eenheid van Allah en in de profeet Mohammed als zijn laatste boodschapper. Het reciteren van de shahada, de eerste van de vijf pilaren van de islam, wordt beschouwd als het teken dat iemand zich tot de islam heeft bekeerd. Moslims konden zo concluderen dat Napoleon zich had bekeerd tot de islam. Eén van zijn generaals, Jacques Ménou, heeft zich inderdaad tot de islam bekeerd.

De Fransen werden later door de Engelse admiraal Lord Nelson verslagen en gedwongen Egypte te verlaten. Hoewel de Franse expeditie naar Egypte maar drie jaar duurde, toonde het aan dat het Westen nu zo superieur was aan de islamitische wereld dat Westerlingen naar eigen goeddunken konden binnendringen in het hart van het Arabische gebied, toen nog onderdeel van het Ottomaanse Rijk. Alleen een andere Westerse macht kon hen dwingen te vertrekken. De schok van dit besef was de aanleiding voor de eerste pogingen in de 19e eeuw om de islam te hervormen.

Een positief resultaat van de Westerse verovering was de toevloed van Franse wetenschappers in Egypte en het ontstaan van de moderne egyptologie. Het belangrijkste resultaat was de ontdekking van de Steen van Rosetta, die later door de Franse filoloog Jean-Francois Champollion werd gebruikt om de oude Egyptische hiërogliefen te ontcijferen. Het treffen had echter ook een blijvende impact op Europa, en vooral op Frankrijk.

De Franse invasie van Algerije in 1830 luidt het begin in van nog een hoofdstuk in dit verhaal. Later heersten de Fransen over Tunesië en Marokko. Na de Eerste Wereldoorlog kregen de Fransen ten slotte het mandaat over de vroegere Turkse gebieden van het Ottomaanse Rijk die nu Syrië en Libanon zijn. Na de Tweede Wereldoorlog verlieten de Franse troepen geleidelijk de Arabische gebieden wat culmineerde in oorlog en de onafhankelijkheid van Algerije in 1962. De lange betrekking met de Arabieren had tot gevolg dat de Fransen geloofden dat ze een speciale relatie met en inzicht in de Arabieren en de moslims hadden. Naast het Franse leiderschap in continentaal Europa zou dit nu de basis vormen voor een nieuw buitenland beleid.

President de Gaulle spande zich zeer in voor een Frankrijk en een Europa dat onafhankelijk was van de twee supermachten. In een toespraak zei hij: “Ja, het is Europa, van de Atlantische Oceaan tot de Oeral, het is Europa, het is het hele Europa dat het lot van de wereld zal bepalen.” In 1966 trok hij Frankrijk terug uit de gemeenschappelijke militaire structuur van de NAVO, maar het bleef wel lid van de organisatie.

De Gaulle’s veroordeling van de Israëlische bezetting van de West Bank en de Gaza-strook na de Zesdaagse Oorlog in 1967 betekende een belangrijke verandering in de Franse buitenlandse politiek. Daarvoor was Frankrijk – net als de rest van West-Europa – uitgesproken pro-Israël geweest, het had zelfs nog in 1956 samen met Israël oorlog gevoerd tegen Nassers Egypte. Vanaf 1967 begon Frankrijk echter een uitgesproken pro-Arabische koers te varen.

Men zegt wel dat de buitenlandse politiek van Engeland sinds de 16e eeuw hetzelfde is gebleven. Deze had ten doel te verhinderen dat een land, of het nu Spanje, Frankrijk of later Duitsland was, continentaal Europa zodanig domineerde dat het een bedreiging vormde voor Engeland. Aan de andere kant zou men ook kunnen zeggen dat de buitenlandse politiek van Frankrijk verscheidene eeuwen lang hetzelfde is gebleven: het doel is te vechten voor Frans leiderschap over Europa en het Middellandse Zeegebied teneinde de Angelsaksische (en later de Anglo-Amerikaanse) dominantie in te perken. Dit beeld werd ingewikkelder door de eenwording van Duitsland laat in de 19e eeuw, maar de contouren zijn tot op heden gebleven.

Napoleon is de grote held van de Franse premier de Villepin. Verscheidene Franse leiders hebben in 2005 heel openlijk verklaard dat de voorgestelde EU-grondwet in principe een vergroot Frankrijk was. Minister van Justitie Dominique Perben zei: “We hebben eindelijk dit ‘Europe à la Française’ (‘dit Europa op z’n Frans’) bereikt waar we al zo lang op hebben gewacht. Dit constitutionele verdrag is een vergroot Frankrijk. Het is een Europa, geschreven in het Frans.”

De Europese integratie is vanaf het begin een door de Fransen aangevoerde onderneming geweest. Het feit dat de Franse politieke elite nooit het vasthouden aan hun leiderschap over Europa hebben laten varen werd duidelijk gedemonstreerd gedurende de oorlog in Irak. President Chirac deed in 2003, nadat Polen, Hongarije en Tsjechië zich achter de VS hadden geschaard, de vermaarde uitspraak: “Ze hebben een mooie kans gemist om hun mond dicht te houden,” en voegde eraan toe: “Deze landen hebben zich niet erg netjes gedragen, zonder zich zorgen te maken over het gevaar van te snel één lijn te trekken met de Amerikaanse positie.”

Jean Monnet, de Franse econoom die nooit in een publieke functie is gekozen, wordt door velen gezien als de architect van de Europese integratie. Monnet was een pragmatist met goede connecties die achter de schermen werkte aan de geleidelijke realisatie van de Europese eenheid.

Richard North, de publicist van het blog EU Referendum en medeauteur (met Christofer Booker) van The Great Deception: Can The European Union Survive, bericht dat Jean Monnet er jarenlang – op zijn minst vanaf de jaren twintig van de vorige eeuw – van droomde om een “Verenigde Staten van Europa” te vormen. Hoewel Monnet in werkelijkheid in de zin had een Europese entiteit te creëren met alle kenmerken van een staat, “werd met opzet gekozen voor vage bewoordingen en werd vervanging belemmerd door er het zoveelste intergouvernementele lichaam van te maken. Het werd ook op deze manier ingekleed om nationale regeringen niet af te schrikken door te beklemtonen dat het de bedoeling was hun soevereiniteit op te heffen.”

In hun analyse van de geschiedenis van de EU beweren de auteurs dat de EU niet voortkwam uit de Tweede Wereldoorlog, zoals veel mensen schijnen te denken. De EU was al minstens een generatie eerder gepland.

Het Schumanplan van 9 mei 1950, dat wijd en zijd werd gepresenteerd als het begin van de inspanningen om een Europese Unie op te richten en dat wordt herdacht op de “Dag van Europa”, bevat frasen die verklaren dat het een “eerste stap is naar de federatie van Europa”, en dat “dit voorstel zal leiden tot de verwerkelijking van de eerste concrete basis van een Europese federatie.” Critici van de EU hebben echter opgemerkt dat deze politieke doelstellingen gewoonlijk worden weggelaten wanneer aan de Verklaring wordt gerefereerd, en dat de meeste mensen niet van hun bestaan op de hoogte zijn.

Een federatie is natuurlijk een staat, en toch hebben de voorvechters van integratie binnen de EG/EU decennia lang bij hoog en bij laag bezworen dat ze niets weten van zulke plannen. De EEG/EG/EU heeft gestaag steeds meer kenmerken van een supranationale federatie verworven: een vlag, een volkslied, een parlement, een hooggerechtshof, een munteenheid, wetten.”

De stichters van de EU “zorgden er angstvallig voor hun burgers alleen de heilzame elementen van hun project te tonen. Het was zo opgezet dat het stapje voor stapje kon worden ingevoerd, als een geleidelijk voortschrijdend proces, zodat geen enkele fase van het project genoeg tegenstand zou oproepen om het te stoppen of te laten ontsporen.”

Booker en North noemen de Europese Unie een “staatgreep in slow motion: de meest spectaculaire staatsgreep in de geschiedenis,” met de bedoeling geleidelijk en zorgvuldig het democratische proces terzijde te schuiven en de oudere naties van Europa te onderwerpen zonder dat openlijk te zeggen.

Het is ironisch dat Frankrijk nu wordt gegijzeld door juist die krachten die ze zelf in beweging heeft gezet. De jihad-rellen van moslimimmigranten in Frankrijk in 2005 tonen aan dat Eurabië niet langer een kwestie is van Frans buitenlands beleid, het is nu de binnenlandse politiek van Frankrijk. Frankrijk zal in vlammen opgaan tenzij ze doorgaat toe te geven aan de Arabieren en met hun agenda in te stemmen.

De islamitische bevolking groeit explosief. Volgens sommigen is één op de drie baby’s die in Frankrijk worden geboren een moslim. Honderden moslimgetto’s volgen de facto al de sharia, en niet de Franse wet. Sommigen geloven dat Frankrijk als vanzelf een moslimland zal worden, terwijl anderen in de nabije toekomst een burgeroorlog voorspellen.

Misschien is er enige gerechtigheid in het feit dat het land dat het initiatief nam tot en de leiding nam in de vorming van Eurabië nu door haar eigen Frankensteinmonster wordt vernietigd. Ons over het dilemma van Frankrijk te verkneukelen heeft echter geen nut. De dreigende val van Frankrijk is slecht nieuws voor de rest van het Westen. Wat gaat er gebeuren met de financiële middelen van Frankrijk? En bovenal, wie erft de honderden atoomkoppen? Zullen deze wapens ook in handen vallen van de moslim jihadi’s?

Lees hier deel 2, deel 3, deel 4 en De Eurabië Code - 2008 updates.

De volledige Engelse tekst is op Gates of Vienna te vinden.